“In 2002 kwam mijn zoon om door zinloos geweld. In het begin was ik in shock. Het verdriet is niet te beschrijven. Ik sta er nog altijd mee op en ga er weer mee naar bed. In het begin leefde ik op een soort oerkracht. Ik wilde zin geven aan iets dat geen zin heeft en er alles aan doen om te voorkomen dat zoiets opnieuw gebeurde. Ik hielp onder andere met de ontwikkeling van een lespakket, en bezocht scholen om te praten over zinloos geweld. Op een gegeven moment raakten mijn laatste beetjes energie echt op. Ik durfde niet meer naar buiten omdat ik bang was voor vragen van mensen. Ik had het gevoel dat iedereen naar me keek en voelde me onveilig door de gebeurtenis zelf. Zowel mentaal als fysiek ging het steeds slechter met me. Ik kon me niet meer concentreren en kreeg overal ontstekingen in mijn lichaam. Ik kreeg een hernia en was totaal gebroken. Mijn man volgde in die periode therapie om met zijn verdriet om te leren gaan. De therapeut vroeg of ik ook meekwam naar de sessies maar ik klapte daar helemaal dicht. Ik kon helemaal niets met wat in de therapiesessies werd gezegd. Toen ik na de hernia weer een beetje opknapte voelde ik dat ik iets moest gaan doen. Eerst ben ik gaan schilderen, maar toen ik voor het lege doek stond kreeg ik het benauwd. Ik vond het te eng. Ik heb me toen aangemeld voor de cursus Sculpturale Keramiek bij het Kunstencentrum. Klei was op dat moment materiaal waarbij ik het beste gevoel had. De cursussen bij het Kunstencentrum waren voor mij een stok achter de deur om naar buiten te gaan en iets te ondernemen. In het begin vond ik het heel moeilijk maar ik voelde me steeds prettiger in de groep en merkte dat het werken met klei me goed deed. Heel langzaam viel alles van me af. Voor het eerst sinds 2002 werd het weer stil in mijn hoofd. Met mijn handen in de klei lukte het de wereld om me heen even te vergeten. In het begin maakte ik veel beelden die over de relatie tussen moeders en hun kind gingen. Ik heb ook een keer heel bewust een beeld gemaakt om het vervolgen weer stuk te kunnen gooien. Dat was echt een onderdeel van mijn verwerking. Momenteel maak ik veel paarden van keramiek en heb ik een eigen ruimte waar ik kan werken aan mijn beelden. Sommige mensen gaan naar een therapeut maar dit is wat voor mij werkt. Niet alleen de cursusgroep, waarin ik me inmiddels helemaal thuis voel, maar ook het werken met de klei zijn voor mij een uitlaatklep geworden. Je bent steeds iets aan het scheppen uit niets en je wordt elke keer een beetje beter. Het Kunstencentrum voelt voor mij inmiddels als een tweede thuis. Mensen kennen me en ik hoef niet de hele tijd vragen te beantwoorden. Als het even niet zo goed gaat is dat oké. Ik vind het heel belangrijk dat het Kunstencentrum bestaat en dat verschillende vormen van kunst voor iedereen toegankelijk zijn en blijven. Mensen zijn scheppende wezens. We kunnen niet anders! We scheppen een heleboel shit met z’n allen maar er ontstaan ook heel veel mooie dingen uit onze creativiteit.”