“Mijn ouders namen me als kind vaak mee naar het theater. Ik ging Vrijetijdswetenschappen studeren in Amsterdam liep stage bij het grootste Nederlandse impresariaat voor cabaretiers. Bij dit bedrijf bleef ik uiteindelijk veertien jaar plakken. Ik begon op de afdeling Publiciteit, ging daarna festivals produceren en later ging ik boeken. Ik plande de tournees van de cabaretiers waarmee we werkten. Eigenlijk precies de andere kant van het werk dat ik nu doe.
Sinds anderhalf jaar ben ik programmeur bij Theater de Maaspoort en bij Schouwburg Venray. Mijn werkzaamheden variëren van week tot week maar er is wel een soort jaarcyclus te herkennen. Het theaterseizoen loopt van september tot en met augustus. Van september tot en met december ben ik echt aan het programmeren. Ik heb in die periode veel boekingsgesprekken, ik bezoek presentatiedagen, spreek met agentschappen en bekijk zelf veel voorstellingen. Dit is de meest intensieve periode van het jaar. Ik moet in totaal vijf zalen vullen en wil een gevarieerd programma neerzetten. Mijn wensen moeten natuurlijk ook matchen met de agenda’s en reisschema’s van artiesten. Ik ben dus ook veel aan het puzzelen.
Van januari tot en met maart ben ik bezig met het maken van financiële afspraken, het bepalen van prijzen en het afstemmen van voorwaarden met de boekingsbureaus of met artiesten zelf. Vanaf april wordt het iets rustiger en ben ik vooral veel aan het analyseren. Wat doen de voorstellingen? Wat vinden bezoekers ervan? Wat vind ik er zelf van? Wat vinden de artiesten ervan? Naast mijn werk voor Theater de Maaspoort en Schouwburg Venray ben ik nog theaterprogrammeur bij Zomerparkfeest. Om te kunnen programmeren moet je goed kunnen aanvoelen wat de wensen zijn van het publiek. Je moet feilloos kunnen inschatten wat bij ze past. Voor Zomerparkfeest boek ik bijvoorbeeld hele andere dingen dan voor Theater de Maaspoort, en als ik in Amsterdam zou werken zou ik weer hele andere acts in een theater neerzetten dan dat ik hier in Venlo doe. In Venlo is het gemiddelde cultuurbudget per inwoner erg laag. Daarbij hebben we, vergeleken met andere steden, een grote internationale gemeenschap en een hoog percentage laaggeletterden; allemaal demografische gegevens waar ik rekening mee houd als programmeur, want in principe bestaat Theater de Maaspoort dankzij gemeenschapsgeld.
Soms vind ik het wel spannend dat ik zo’n grote verantwoordelijkheid heb. Natuurlijk bepaal ik niet alles zelf, en als ik het aanbod voor het nieuwe seizoen binnenkrijg weet ik al precies welke voorstellingen in de rest van het land ook geboekt zullen gaan worden. Zeventig procent van de voorstellingen is overal hetzelfde. Het gaat erom hoe je de overige dertig invult en hoe je je daarmee onderscheidt van andere theaters. Ik hoop dat iedereen die de Maaspoort naar buiten loopt op een bepaalde manier geraakt wordt. Natuurlijk ben ik het meest tevreden als mensen positief verrast worden, maar als mensen na een voorstelling nog uren met elkaar discussiëren over wat ze hebben gezien ben ik ook ontzettend blij.
Ik vind dat ik als programmeur ook een opvoedkundige taak heb. Dat klinkt zwaarder dan dat het is, maar het komt erop neer dat ik hoop op reflectie bij bezoekers. Binnen de vier muren van het theater mag een artiest zeggen en doen wat hij wil. Hij mag bij wijze van spreken de meest sexistische onzin uitkramen, want we hebben met z’n allen de afspraak gemaakt dat zoiets mag in een theater. Het is een soort ontsnapping aan de realiteit die bijna altijd zorgt voor reflectie. Als ik mensen op andere ideeën breng dankzij een voorstelling, heb ik mijn doel als programmeur bereikt.”